België in oorlog / Persoonlijkheden

Dargent Théophile (Albert)

Thema - Collaboratie

Auteur : Colignon Alain (Instelling : CegeSoma)

Théophile (‘Albert’) Dargent


Théophile Dargent, beter bekend onder zijn andere voornaam Albert, werd geboren in Flémalle-Haute (provincie Luik) als kind van een katholieke kleinburgerlijke familie.  Als lid van de top van de Waalse “collaboratie”, had hij een eerder atypisch carrièreverloop. Na het afronden van zijn studies aan het Collège Saint-Servais in Luik, ging hij in 1917 aan de slag bij de boekhouding van de John Cockerill-fabrieken in het industriebekken van Seraing. Enkele jaren later, in 1926, koos hij voor een koloniale carrière.  Hij begon als boekhouder van een bedrijf in Leopoldstad (Belgisch Congo) waarna hij opgewerkte tot directeur van een handelsmaatschappij in Brazzaville (Frans Equatoriaal Afrika). In deze Franse kolonie baatte hij vanaf de jaren 1930 gedurende tien jaar een koffieplantage uit. Aan de vooravond van de oorlog besloot hij definitief terug te keren naar België. Hij sloot zich aan bij Rex, ervan overtuigd dat hij tijdens zijn tijd in Afrika slachtoffer was geworden van sluwe intriges van de vrijmetselarij.

Albert Dargent. De Afrikaanse kolonist die burgemeester van Grand-Liège werd. Van de zon van de tropen naar de Cité Ardente
Auteur : Lem
Collectie : privécollectie
Oorspronkelijke legende : Voilà. 30 juli 1943

Een geweldige politieke doorbraak...

Albert Dargent
Auteur :
Instelling : KBR
Oorspronkelijke legende : La Légia, 8 maart 1943

Door te profiteren van de onrustige situatie in de zomer van 1940, schopte Dargent het in juli 1940 tot secretaris van de Commissie van openbare onderstand Flémalle-Grande. Hij begon zich steeds openlijker uit te spreken voor de Nieuwe Orde en werd enkele maanden later, in februari 1941, "districtsinspecteur" voor Rex. Met de hulp van Gerard Romsée, secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken, werd hij in september 1941 benoemd tot burgemeester van de gemeente Flémalle-Grande. De Brusselse instanties beschouwden hem namelijk als een betrouwbare militant.

Het jaar daarop, in de vroege herfst, maakte zijn carrière een spectaculaire sprong voorwaarts met de oprichting van de "Grand-Liège" (Groot Luik). Op initiatief van dezelfde Romsée en de Militärverwaltung werden 29 gemeenten (of delen ervan) in de buurt van de vurige stede, waaronder Flémalle-Grande, samengevoegd bij besluit van 25 oktober 1942. Dit nieuwe bestuurssysteem van de “Nieuwe Orde” ging officieel van start op 9 november 1942. Oorspronkelijk vervulde Gérard Willems, advocaat en rexist van de oude stempel, het ambt van burgemeester, terwijl Albert Dargent “slechts” “Eerste Schepen” en “Schepen van Bevoorrading” was. Maar Willems, onzeker over de rechtmatigheid van zijn ambt en bedreigd door het lokale verzet, verloor al snel de controle. Hij nam het ambt slechts vijf dagen op van 13 tot 18 november, waarop hij in een psychiatrische instelling belandde. De macht kwam toen feitelijk weer in handen van Dargent, die enkele maanden als waarnemend burgemeester fungeerde voor hij op 9 maart 1943 definitief werd benoemd.

De lokale overheid wordt steeds repressiever... en wordt steeds meer tegengewerkt.

De nieuwe burgemeester bracht nauwelijks vernieuwing op het vlak van Jodenvervolging (zijn socialistische voorganger Joseph Bologne was hierin lange tijd zeer toegeeflijk geweest…). Hij stak daarentegen al zijn energie in de ordehandhaving in de hele gemeente, tot groot genoegen van de bezetter. Op zijn bevel begon de Luikse politie bepaalde gebouwen die geen eigendom waren van de stad, te bewaken en te beschermen, waaronder de lokalen van het Office National du Travail  (Arbeidsambt)(verantwoordelijk voor de verplichte tewerkstelling in het Reich), de elektriciteitscentrale van Droixhe, de kantoren van het collaborerende dagblad La Légia, maar ook pure nazi-broeinesten, zoals de Frontbuchhandlung (de Duitse boekhandel) op de boulevard de la Sauvenière. Bovendien kregen de huizen van Rexisten of Rijksburgers die het slachtoffer waren van aanslagen of bedreigd werden speciale bewaking. De bezettingsautoriteiten, geleid door de Sipo-SD, hadden op dit gebied ongetwijfeld op nog meer gehoopt, maar Dargent had niet bepaald geluk. Hoewel het budget voor de ordehandhaving toenam (66 miljoen Belgische frank in 1944 tegenover 46 miljoen in 1943), kwam de aanwerving van politieagenten (dat in 1944 1.700 had moeten bedragen tegenover 1.000 in 1943) maar moeilijk van de grond. Het beroep was niet aantrekkelijk, ondanks de steeds verleidelijker wervingsoproepen. Hierdoor werden vervangende politieagenten ingezet die relatief onbetrouwbaar waren. Bovendien was de hoofdcommissaris, Joseph Schöner, die nog maar net was toegetreden tot het Rexisme, erg voorzichtig en weigerachtig tegenover buitensporige collaboratie. Zijn plaatsvervanger, adjunct-hoofdcommissaris Maurice Joba, rond de dertig en een groot voorstander van de Nieuwe Orde, beloofde veel... maar werd op 9 november 1943 doodgeschoten door het verzet. Ondertussen steunde Dargent de oprichting van een lokale afdeling van de “Département Sécurité et Information (DSI)” van Rex in Luik om de gematigde vleugel van de oppositie te tergen. De operatie was een succes. In de zomer van 1943 werd zelfs een "Brigade D" van de "DSI" opgericht, die werd toevertrouwd aan Jean Pirmolin, een voormalige Waalse legionair die aan het Oostfront had gediend. De organisatie kwam voor het eerst in actie in juli-augustus 1943 en was verantwoordelijk voor de moord op twee bekende vrijmetselaars uit de regio, Désiré Horrent en Henri Boinem. Dit leidde echter tot een succesvol gerechtelijk onderzoek, dat resulteerde in de ontbinding van Brigade D van de DSI. In de praktijk raakte Dargent steeds meer geïsoleerd. Alleen de meest radicale vleugel van de collaboratie steunde hem nog.

De ondergang van Dargent

Dargant werd zelf bedreigd. Op 10 mei 1944 pleegden twee jonge leden van de "Gewapende Partizanen” een bomaanslag in de zaal van het college van burgemeester en schepenen op het stadhuis. De zaal werd zwaar beschadigd en de ruiten van het gebouw werden verbrijzeld, maar het schepencollege, dat werd gewaarschuwd door het tikken van de timer, had tijd om te ontsnappen voordat de explosie plaatsvond. Maar de angstige sfeer hield aan...

 

Dargent en zijn familie slaagden erin om begin september 1944 naar Duitsland te ontsnappen. Hij bleef intrigeren. Eind december 1944 sloot hij zich aan bij een vaag "Bevrijdingscomité" dat moeizaam was samengesteld door de politieke staf van Rex. Ze waren er namelijk van overtuigd dat de herovering van België in zicht was, in het kielzog van de legers van von Rundstedt. Dargent hoopte de Minister van Financiën te worden van een zegevierende Degrelle, die door de nazi's opnieuw in Brussel zou worden geïnstalleerd. Maar wanneer het Reich instortte, keerde Dargent terug naar België waar hij op 2 mei 1945 werd gevangen genomen.

 

Hij werd ter dood veroordeeld door het militair gerecht en op 8 februari 1946 in het Fort van Liers geëxecuteerd.

De Oorlogsraad veroordeelt
Auteur :
Instelling : KBR
Oorspronkelijke legende : La Meuse, 5 juni 1945

Bibliografie

Eddy De Bruyne, Encyclopédie de l’occupation, de la Collaboration et de l’Ordre nouveau en Belgique francophone (1940-1945), La Roche en Ardenne, Segnia, 2016.

Eddy De Bruyne, Le Grand-Liège (octobre 1942-septembre 1944), dans Entre collaboration et kollaboration. Particularismes, reflets et aspects en région liégeoise et ailleurs, Liège, Les Editions de la Province de Liège, 2017, pp. 35-47,

Cedric VRANKEN, La police communale de Liège pendant la Seconde Guerre mondiale, Liège, Université de Liège, Master en histoire, 2013-2014.

Elise Rezsöhazy, Dimitri Roden, Stanislas Horvat et Dirk Luyten, Les 242 dernières exécutions en Belgique. Les séquelles de la collaboration (1944-1958), Bruxelles, Racine, 2024.


Deze pagina citeren
Dargent Théophile (Albert)
Auteur : Colignon Alain (Instelling : CegeSoma)
https://www.belgiumwwii.be/nl/belgie-in-oorlog/persoonlijkheden/dargent-theophile-albert.html